"Pas op", riep de man, nog net voordat de wodkafles in splinters uiteen barstte op de houten vloer. Ik stap opzij en zeg: "zonde van al dat kostelijk vocht". Hij lacht en geeft mij een duw. De vrouw aan het eind van de bar glijdt van haar kruk. Duwt haar sigaret uit in de asbak en zucht. "Stelletje klootzakken!", schreeuwt ze in onze richting. Ze loopt naar het kleine keukentje achter de bar en pakt een emmer, een veger en blik en een dweil. Uit het kraantje tapt ze de emmer vol met heet water, de damp stijgt omhoog. Wanneer ze het gordijntje weer terugschuift en onze kant oploopt klinkt er plotseling gerammel en een klap. De roede valt naar beneden. Vanuit mijn ooghoek zie ik nog net een gelaarsd been in de deuropening verschijnen. De man naast mij duikt weg achter de bar, een paar krukken omver stotend en mij aan de kraag van mijn shirt meetrekkend in zijn val. "Ssst", maant hij mij tot stilte.
In mijn wang prikt het stuk glas dat nog aan de dop van de kapotte fles vastzit. Mijn bloed vermengt zich met de wodka op de vloer. Zo heb ik er geen plezier van, dit is dubbel zonde. Ik verbijt mijn tranen en geef geen kik. De man kijkt mij aan, één vinger op zijn lip, zijn andere hand in mijn nek, een stevige grip. Hij drukt mij vaster tegen de grond, ziet mijn verwonding niet. Ik staar hem recht in de ogen met een verbaasde blik. Achter de bar gilt de vrouw. Ze laat de emmer vallen, ik hoor het water over de vloer stromen. Ze gilt nogmaals en roept, "Auw, auw, heet, klootzak!". De laars stampt rond achter de bar, een oorveeg: "Houd je bek, bitch! Vertel waar die verrader is!".
De greep in mijn nek is steviger nu. Weer een gil vanachter de bar. De man naast mij kruipt voorzichtig langs mij, ik richt mij op, zie een pistool - een beretta - in zijn hand. Ik rol op mijn zij. Hij mikt in de richting van de bar. Ik trek het glas uit mijn wang, rol door en druk mijn handen tegen mijn oren. De knal is nog oorverdovend. Verbrand kruit spat op mijn huid. Ik kreun van de pijn. Twee schoten, de kogels slaan in op de kruk naast mij. "Verdomme, hufter", klinkt er vanachter de bar. De man is al verder gekropen. Gesleep vanachter de bar. "Nee, laat me gaan", een gil, de vrouw komt om de bar gerend richting de deur. Een schot, de kogel raakt haar been, weer een gil, ze strompelt verder, valt tegen de deur. Het glas geeft niet mee. Even lijkt het alsof ze terugveert en dan gekraak. Ze valt voorover door de sponning op straat.
Een laars om de hoek van de bar. Rood bloed druipt in een brede straal over het zwart glimmend leer. "Hé", klinkt het naast me, "Hé", iets harder nu. Ik ben nog half doof van de knal naast mijn oor. Een uitgestoken hand, "Mateo" zegt de man met het korte gitzwarte haar en een dikke stoppelbaard. Wat een moment om je voor te stellen. Ik steek mijn hand uit, open mijn mond en zeg "...", tegelijkertijd klinkt een schot. Het hoofd van Mateo dat vlak naast het mijne is, spat uit elkaar. Ik voel zijn bloed op mijn tong neerdalen. Vol walging kots ik mijn maaginhoud over de vloer. Tranen spatten uit mijn ogen. Ik kijk naast mij: Mateo's levenloze lichaam, we kenden elkaar nog niet eens. Hij stierf onwetend.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten