Geconfronteerd met de dood van de vader van een goede vriend - nee mijn kleine broertje dat ik nooit gehad heb: Tristan - realiseer ik me dat ik ook wat wil met mijn begrafenis. Al ben ik nog steeds overtuigd van het feit dat er niets is na het leven. Het leven is biologisch, niet meer en niet minder. Dus als mijn lichaam sterft dan is mijn geest er ook niet meer. Alleen de herinnering bij de mensen die er "achter" blijven - ze blijven niet achter: ze gaan door, ik blijf achter op het moment dat ik sterf, de trein rijdt verder, ik ben dan uitgestapt - houdt mijn geest in leven. En mijn literatureluur, maar ook dat is vergankelijk, zoals alles, dit hele universum komt ooit aan haar einde. Dus wat zijn wij mensen anders dan een ademtocht in het leven van de grote klok van de tijd, de eeuwigheid. Niets zijn wij en tot niets zullen wij wederkeren.
Wat heb ik te willen op het moment dat ik er niet meer ben? Niets, alles is goed, ik maak het niet mee, ik heb er geen gevoel bij, geen oordeel over. Het is ook niet voor mij en niet aan mij, te bepalen wat anderen doen en hoe anderen doen als ik weg ben. Het beïnvloedt mij niet meer, ik heb er noch last, noch profijt van. Nee, dit gevoel iets te willen regelen voor het moment dat je er niet meer bent, reikt veel verder. Er is de verantwoordelijkheid die je voelt naar allen die je nabij zijn, de mensen van wie je houdt. Hen die je het beste en het mooiste wenst, ook als jij er niet meer bent om dat moois mee te maken. Dat is één. Natuurlijk is het ook het proces van voorbereiden op. Hoe ga ik naar mijn dood toe? Hoe creëer ik bij mijzelf de rust. Hoe groei ik toe naar het grote afscheid?
Dat ik bij mijn eigen dood aanwezig ben, is een absolute zekerheid. In de zin dat ik er dan ook niet meer ben, daarna dan. Dus een deel van het succes van mijn dood is gegarandeerd, volgens mijn eigen 80/20 regel! Voor die andere 20 procent vertrouw ik zondermeer op de mensen in mijn omgeving die dan dichtbij mij staan en het meest behoefte hebben aan een mooi en harmonieus afscheid. Zij zullen van mij moeten scheiden, en daar de energie in moeten steken die nodig is. De energie die het hen mogelijk maakt de dood als einde te zien, maar meer nog als een nieuw begin. Laat mijn dood de mest zijn voor de rozen die groeien wanneer ik er niet meer ben. Zo leef ik voort, in de energie die zij ontlenen aan mijn verscheiden.
Dan blijft over mijn zorg voor mij zelf. Wat is mijn eigen visualisatie van mijn afscheid? Wat zie ik dan? Ik zie mezelf zweven boven de mensen waarmee ik gedeeld heb wie ik ben. Hun zorgen, hun liefde, hun verdriet, hun geluk. En het mijne, dat ik meeneem naar het grote niets. Ik zweef steeds hoger, steeds ijler totdat ik oplos in het niets. Zo wil ik het zien: het absolute loslaten. En dat is nu begonnen. Symbolisch op de helft, nu ik net veertig ben geworden.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten