maandag 3 mei 2010

Pad

Mijmerend daal ik over het eeuwenoude steile stenige pad naar beneden. McBain, de stille en wijze herder, loopt in mijn gedachten voor me. Ik zie de hond weer om zijn benen dansen. Ik ben op weg naar het dorp, alleen. Het lijkt alsof mijn verhaal hier teneinde loopt, dat ik klaar ben. Nog een laatste keer de wandeling naar het dorp, nog een laatste keer de gedachten aan McBain, zijn hond in mijn hoofd. Een laatste keer de koffie van Suzie, een laatste keer lachen met de kerels van het dorp. Een laatste zwoele blik van Amy, de eeuwige vrijgezelle vrouw. Het gerucht gaat dat ze met alle mannen van het dorp haar bed heeft gedeeld. Behalve met McBain. Die moest niets van haar hebben. Niet dat hij haar negeerde, oh nee dat niet. Hij was beleefd, schonk haar aandacht. Maar voor haar verholen avances leek hij immuun. McBain, "God hebbe zijn ziel". De clichee uitspraak die hij vaak bezigde, ook voor levenden, is op hem van toepassing. Alweer 7 jaar geleden. Hij heeft de geboorte van de tweeling nog meegemaakt. Daarna ging het snel bergafwaarts met hem. Hoe triest, want dat was zowel letterlijk als figuurlijk. Hij kon niet langer 'up-hill' wonen, moest vanwege zijn ziekte noodgedwongen in het dorp blijven, een straf. Verzorgd worden, het was hem een gruwel. Hij ging snel achteruit. Dagenlang verbleef ik in het dorp dichtbij hem. Om te praten, zijn levenswijsheid in mij op te nemen. De oude McBain, ik mis hem nu misschien nog wel meer dan...

Zitten, ik moet zitten, diep verdriet overmant mij, dit ken ik niet. Het pad dat ik loop is mij zo vertrouwd, en toch. Het is weer een eerste keer dat ik dit pad loop, want alles is anders. De wereld, mijn werkelijkheid is sinds vanochtend anders. En meteen komt McBain in mij op, jarenlang mijn steun, rots op de heuvel. Geen vraag die ik had of hij stuurde me op pad, om te ontdekken. En nu weet ik het niet meer. Ik loop op het pad, maar dit pad past niet meer. Ik ben de weg kwijt, nee deze weg is mij kwijt, we horen niet meer bij elkaar. Sinds vandaag. Veertig jaar heeft het pad voldaan, veertig jaar heb ik het elke dag gelopen, soms heen of terug, maar op de meeste dagen... Ik sta weer op, ik moet lopen. Ik wil weer voelen hoe het pad gisteren voelde, vorige week, jaren geleden. Hoe het voelde toen ik hier met McBain liep. Ik verlang weer naar dat gevoel. En, en... Ik wil niet meer verder, mijn lichaam weigert. Het dorp, ik moet het dorp nog halen. Ze moeten weten, weten is genoeg. Hulp komt te laat, alle hulp is te laat. Hulp is altijd te laat geweest. Niets, helemaal niets heeft geholpen, al die jaren niet. Veertig jaar lang, elke dag weer had hulp niet geholpen. Was hulp onwelkom. En nu vandaag kan de hulp niet meer welkom zijn. Het is te laat, het is voorbij...

Vanochtend vond ik haar, nadat ik de eieren had geraapt en even met de geiten had gelopen. Ze had een slechte plek gekozen, een stomme manier, ik wist meteen dat zij het was. Mijn lichaam herkende haar, mijn hoofd wilde niet aan het beeld dat mijn ogen voor mij projecteerden. Maar ik wist het instinctief, in een flits. En ik hield stil, verstijfde. Wilde het uitschreeuwen. Dat onderdrukkend, ontkende ik wat er was, ik moest het zien, kon het niet geloven. Ik rende de paar grote rotsblokken over, zo snel mijn oude lichaam mij voort kon spoeden. Ik haaste mij, in de wanhoop dat er nog leven was, dat ze nog zou ademen, dat we nog konden spreken. Dat ze me nog een laatste keer, iets kon brengen. Ik schiet vol, ze heeft me zoveel gebracht. Maar ik moet verder nu, naar het dorp. Alleen krijg ik haar lichaam niet van die plek, het is te zwaar voor me. En ze moet begraven worden, een mooie plek krijgen. Dat verdient ze, dat vedienen wij. Dat ze in eer en trots begraven wordt. Ze sprak altijd over thuis, waar is mijn thuis zei ze. Zo begon ze, urenlang een verbale zoektocht. Tot vemoeiens toe, voor haarzelf. Tot ze in stille overpeinzing, het hoofd afgewend, zat te staren. Op het laatst steeds langer zat te staren. Ik bereikte haar niet meer, het contact, we verloren het contact. Onze harten bleven verbonden, dat sprak in die mooie stille momenten. Een blik, een korte streling van haar licht gekromde vingers over de rug van mijn hand, mijn onderarm. Mijn eeuwige korte kus op haar lippen. En ze haatte het zoveel als ze ernaar smachtte. Al die veertig jaar, de passie is er altijd geweest.

Missen, ik kan haar niet gaan missen. Intens verdriet verscheurt mijn hart, ik krimp samen, ik schreeuw het uit. Mijn God, waarom laat u mij hier alleen! Alles, alles heb ik gedragen. We hebben elkaar gedragen, gesteund, we zijn bij elkaar gekomen, hebben dit opgebouwd, samen. We hebben het leven gevormd, ons leven, dat van de kinderen, dat van het dorp. De gemeenschap is gegroeid, het leven is voller en rijker geworden. We hebben bijgedragen, en hoe! En nu is ze er niet meer, ze kan haar energie niet meer laten stromen. Ik voel me leeg nu, diep van binnen is er een gapend gat. Ik wil het zo snel mogelijk vullen, maar er is niets, helemaal niets dat past in deze leegte. Niets dat mij het gevoel geeft dat ik vervuld ben. Er is niets, niemand. Er is niet.

Geen opmerkingen: