dinsdag 15 januari 2008

Knak

Maandag schreef ik heel intuïtief in een minuutje dit gedicht op mijn blog. Een weergave van mijn "zijn' op dat moment. En zo voelde ik me vorig jaar april ook, onthecht, zonder identiteit, zonder wil. Je zou haast zeggen "Zen". Maar ik wilde voornamelijk niet meer zijn, er niet meer zijn. En vandaag gaat het weer iets beter, maar ik ben depri, voel me zwak en moedeloos, wil niemand zien, nergens naar toe. Dit weekend sleepte ik me naar Helen en naar Vinkel. Omdat ik wil, ook als het niet gaat. Maar het is vechten tegen iets dat sterker en groter is dan ik zie. En het is niet tastbaar, niet aanraakbaar. Maar het is wel vanwege mijn nek, een op het oog simpele behandeling trekt mij helemaal uit het lood. Al mijn energie, mijn opgewektheid, mijn wil om iets tot stand te brengen, alles vloeit uit mij weg. En alles wat ik wil is de hele dag op bed liggen en janken. En toch geef ik mij daar niet aan over.

En met dit gevoel ging ik vandaag weer terug naar de fysio, naar Blaricum. Omdat ik daar in behandeling ben sinds mijn gesprek met Hans Carpay. We hebben gepraat, Heleen en ik. Over vertrouwen, het effect van een behandeling, prikkel en reactie. Dat de prikkel niet te groot mag zijn omdat die dan het herstel overschaduwt, en er een disbalans onstaat door de behandeling. En ook niet te klein omdat er dan geen stimulans is om het lichaam aan te zetten tot herstel. Want duidelijk is dat het lichaam, oftewel ik als "patient", zelf de helende kracht heeft en de therapie is erop gericht die aan te spreken. Waar gaat het bij mij dan mis? Zij weet het niet, mijn reactie op haar heel voorzichtige prikkel is voor haar een raadsel. "Er is geen contra-indicatie voor deze behandeling" zijn haar woorden. Maar hier gebeurt wel iets afwijkends, zover zijn we het eens. En er is alle begrip voor mijn pijn, mijn verontrusting.

Wat te doen? Stoppen met de behandeling? Wat is zinnig? Wachten op betere tijden? Vorig jaar heb ik maanden geen behandeling gehad, in alle rust - fysiek want mentaal was er voortdurende onrust - wachtte ik af. Heel langzaam ging het beter, maar mijn belastbaarheid bleef steken. Fysieke inspanning? Nog steeds minimaal, er is onvoldoende energie beschikbaar om naast het sporten ook nog een hele dag actief te zijn. De keuze ging uit naar het laatste, een wandeling op zijn tijd, met steeds een lichte terugval van 1, 2 dagen. Mijn vraag in de behandeling gaat niet zozeer over de intensiteit, de kwantiteit. Ik maak me zorgen over de kwaliteit van de behandeling. Is dit geduw en getrek, dit manipuleren van weefsel, bot, been en spier, de weg waarover mijn lichaam het herstel vindt? Of gaat het op deze manier helemaal nooit lukken? Moet ik nu even volhouden en doorzetten? Is er een risico op "nog" meer onherstelbare schade?

Het woord accupunctuur valt voor de tweede keer. Of ik dat al overwogen heb. Aan gedacht, meer niet. Ik weet niet wat ik daarmee moet of kan. En op dit moment is mijn overtuiging nog steeds dat er iets mechanisch verkeerd staat in mijn nek. Als een deur waarvan 1 scharnier scheef hangt, of er net uit. Die gaat niet goed dicht. Daar staat spanning op. En zo is het met mijn nek ook, er staat spanning op, nog steeds. En sinds vorige week weer meer, intenser, breder. Met meer hoofdpijn, concentratie stoornis, irritatie en alles wat daar nog bij komt kijken. Na Bram Bakker vorige week donderdag denk ik meer en meer aan een behandeling door een orthomanueel therapeut. Wat? Ja echt. Maar er is nog wel wat overtuigingskracht nodig bij mij om die stap ook te zetten. Weer praten dus, meer praten, en begrijpen. Want op dit moment is het nog steeds niet duidelijk wat te doen, wat gaat werken? Of gaat het helemaal niet meer beter worden? Wie Joost weet mag het zeggen.

"Zal ik nog iets doen aan je rug?" vraagt Heleen, ons gesprek afbrekend. Hier en nu komen we er niet uit. "Ja zeker, doe maar, ik ga het aan, we zullen zien wat het oplevert". "Dan ben je tenminste niet voor niets gekomen". Ik corrigeer meteen: "Dat is al niet zo, het gesprek was zeer nuttig, het zal wat meer tijd nodig hebben." Ze martelt mijn rechterschouderpartij. Het voelt prettig om elders dan in mijn nek druk te voelen. Het leidt af. Wanneer ik weer rechtop zit, merk ik op: "Ik zou willen dat je eens aan mijn hoofd trekt." Zonder aarzelen: "Dan doen we dat toch!" Ze lacht, het verzoek is niet alledaags: "Dat je dat aandurft, de meeste mensen vinden dat verschrikkelijk eng." "Hmm, dat geldt niet voor mij." Armen in mijn nek, ellebogen naar voren, zij voert de Nelson uit en tilt me kort en krachtig op. "Knak", hoor ik in mijn nek. Een korte scheut van verlichting. Vandaag vraagt ze het niet: "Kom je nog terug volgende week". Ik ben haar voor: "Volgende week zullen we zien waar we staan, ik kom terug, al is het maar om je te vertellen wat het met me heeft gedaan." Later in de auto bedenk ik: "Wil zij nog wel dat ik terug kom?"

Geen opmerkingen: