Deel 1 verscheen op 11 september 2008
Binnen speelt het orgel, twee mannen ergens voorin in een kerkbank. De mensen die net binnengingen lopen wat heen en weer. Ik kijk bij de relikwieën en prullaria. Het is koud nu het niet meer regent. Het tot rust komen maakt ook de kilte hier binnen voelbaar. Ik neem plaats op de achterste kerkbank en luister naar het orgelspel. Keer op keer worden dezelfde stukjes herhaald. Men oefent. Het is klassieke kerkorgelmuziek en klinkt prachtig in deze basiliek. Van binnen is de kerk minder indrukwekkend. Vooral de beelden van de heiligen vallen me een beetje tegen. Maar wat wil je, die staan er ook al zo'n 800 jaar te vergelen. Jacobus moet ook ergens zijn, ik zie hem niet, of herken hem niet. De organist bijt zich vast in een zwaar stuk. Telkens een maat of vijftig en dan weer vanaf het begin herhalen. En steeds op het zelfde punt net niet verder kunnen of willen spelen. Zo te horen zit er iemand op zijn/haar vingers te kijken. En wéér hetzelfde stuk. Voor maat vijftig verdwijnen nu alle orgelklanken in een klap als een donderslag bij heldere hemel. Maar niet figuurlijk: de kerk schudt op haar grondvesten, iedereen kijkt op en om. De mannen voorin onrustig, het echtpaar staat stokstijf bij het bidkapelletje. De slag buldert na, de glas-in-loodruiten trillen in hun eeuwenoude omlijsting. Een zucht van verlichting klinkt eenstemmig wanneer blijkt dat alles nog overeind staat. Het orgel is 5 maten verder, onverstoorbaar speelde de organist door: maat 50 was nog niet bereikt.
Nog een paar klappen van dit kaliber teisteren de kerk voordat het onweer langzaam verder trekt. Er volgt een oorverdovende slagregen tegen het grote ronde glas-in-loodraam aan de hoofdingang van de kerk. Zelfs het dak resoneert mee op de stortvloed van enorme druppels. De wind neemt toe, stormachtig kracht 7 tot 8 hoor ik Erwin Krol zeggen in mijn hoofd. Ik richt mijn blik op het altaar, en scan de voorkant van de kerk. De heilige beelden, onze lieve vrouwe, de belachelijke op schaal gemaakte toren die hier binnen is te bewonderen... Een rilling trekt over mijn rug, alsof iemand achter mij is komen staan en me net niet aanraakt. In een reflex trek ik mijn schouders op. Ik durf niet meteen om te kijken, bang dat ik schrik van degene die er staat. Voorzichtig kijk ik rechts van me. De deur van de kerk staat open. Ik wacht op wat, nee wie, komen gaat. Ik tel tot vijf. Er komt niemand. De deur zwaait nog iets verder open. Spookachtig, de kilte van de kerk bekruipt me. Ik schud een keer met mijn bovenlichaam om het enge gevoel kwijt te raken. Er is niets, er is niemand. Dan besef ik dat de wind zo krachtig is dat ze de deur, die ik met veel moeite opende, naar binnen duwt. Maar blijkbaar daar stokt. Hier op de plek waar ik zit, is niets te merken van een windvlaag.
Duizend gedachten over het hoe en waarom vliegen door mijn hoofd. Ook al heb ik zojuist Newton van stal gehaald, de mystieke mist is nog niet opgetrokken. M'n lichaam rilt nog na van het idee dat er 'meer' was daarnet. En ook daarvoor al, voordat het begon te regenen. Het onbewuste besef dat ik hier zou moeten schuilen. God die waakt, stuurt en beschermt. Of is het niet God? Is het iets anders? Even visioeneer ik de geest van mijn vader met zijn hand aan de deur van de kerk. Alsof hij het is die hier komt spoken, met een boodschap die onverstaanbaar en onbegrepen blijft. En als het God is dan niet meer en minder dan de ervaring dat dit gaat zoals het gaat en daaruit blijkt dat de natuur alom is, dus ook in mij. En dat ik, mens zoals ik ben, weet wanneer het moment daar is om te schuilen voor de regen. Tot op de seconde kan ik dat bepalen. Als ik er maar voor opensta en eraan toegeef. God is een ervaring, lees Klaas Hendrikse er maar eens op na. Maar het is mijn vader niet of zijn geest, en ook de klassieke God niet, die hier komen spoken. En toch ben ik geraakt, door de orgelmuziek, de weersomslag die in mijn hele lijf is gaan zitten, net als de enorme donderslagen die even indrukwekkend als angstaanjagend waren. En ook: dat ik hier zo goed heb kunnen schuilen.
Nu begin ik onrustig te worden. Half zeven geweest en het regent nog bakken buiten. Om zes uur kwam ik hier aan, het ziet ernaar uit dat ik nog wel een uurtje hier zit. Nu de donder voorbij is en ik al 500 maten dezelfde muziek heb gehoord, ben ik toe aan wat ander vermaak. Nog maar eens naar de parafernalia dan. Een kaartenuitgeefmachine. Veertig eurocent per stuk, de machine wisselt niet. Ik neem twee kaarten van de kerk, dat compenseert voor de niet gemaakte foto. Dan een kijkje bij al de prulletjes, hangertjes, verzilverde miniaturen van de basiliek, onze vrouwe, boekjes, enzoverder. Het kleinste hangertje van Notre Dame kost twee euro. Niet groter dan een één eurocent muntje, maar wel van goud. Om mij deze kerk te herinneren, en om het werk te steunen deze kerk te behouden voor de toekomst, wil ik graag een bijdrage doen in het kunst- en kultuurfonds van Avioth. Dat gaat via de tussenweg van het geloof en de kerk als gemeenschap. Voor mij de eerste keer dat ik mij daarmee inlaat. Zelfs in Barcelona, bij de Sagrada Familia weigerde ik prulletjes als aandenken tegen geringe vergoeding. Pas hier maak ik de omslag naar: ik neem deel aan het behoud van deze kerk. En daar heb ik mijn eigen argumenten bij. Ik houd nu eenmaal van oude stenen, en dan niet een paar, maar het liefst héél erg veel in een mooi verband gestapeld. En ik het gun het anderen ver na mij ook om ervan te genieten. Het hangertje is nu voor mij het symbool van mijn hernieuwde blik op deze prullerij. Het geld gaat in een doosje dat aan de muur hangt. En ik doe er niet 2 euro in, maar een briefje van vijf. Dat zijn toch weer 10 stenen die gered zijn van de ondergang. Vanaf nu hoor ik ook een beetje bij Avioth en Avioth bij mij.
Het druppelt slechts nog buiten, mijn missie is hier ten einde, ik ga op weg om een slaapplaats te zoeken. Met piepende remmen van het water glijd ik voorzichtig naar de hoofdweg. Aan de overkant van de weg een vrouw die haar stoepje ontdoet van het overtollig water. Dochter van dertien in de deuropening. Ik groet vriendelijk knikkend, de vrouw antwoord met afgewend gezicht, het meisje met grote glimlach en nieuwsgierige ogen. "Mam, die meneer kan met dit slechte weer toch wel bij ons slapen?" zegt ze. Half zangerig komt het antwoord, alsof het een mantra is, een bezwering die ze vaker gebruikt: "Hij heeft er voor gekozen om te kamperen, dan moet ie maar kamperen". Met neergeslagen ogen vlucht het meisje naar binnen. Lachend vervolg ik mijn weg, wat een wijsheid.
zaterdag 13 september 2008
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten